25618 |
verbranden |
verbranden:
vǝrbrandǝ (L250p Arcen)
|
Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.]
II-1
|
18940 |
verbruien |
verbruien:
verbruje (L250p Arcen)
|
verbruien [SGV (1914)]
III-1-4
|
21388 |
verdacht |
verdacht:
verdāch (L250p Arcen)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|
19377 |
verdieping |
verdieping:
vərdeejping (L250p Arcen)
|
De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
lieəd (L250p Arcen),
verdriet:
verdreet (L250p Arcen, ...
L250p Arcen)
|
leed [SGV (1914)] || smart [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|
30596 |
verf |
verf:
vɛrǝf (L250p Arcen)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
19597 |
vergiet |
doorslag:
doorlaag (L250p Arcen),
doorslaag (L250p Arcen)
|
Vergiet. Hoe noemt men de van gaten voorziene schotel (gemaakt van aardewerk, email of blik), die wordt gebruikt om b.v. gewassen groente te laten uitdruipen? [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
21389 |
vergoeden |
vergoeden:
vergeuje (L250p Arcen),
vergooje (L250p Arcen)
|
vergoeden [SGV (1914)]
III-3-1
|
21412 |
verhaal |
vertelsel:
vertelsel (L250p Arcen)
|
verhaal; aan wie heeft hij dat nieuwe - verteld [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
19370 |
verhuizen |
verhuizen:
vərhūūzə (L250p Arcen)
|
Van woning veranderen (verhuizen, overhuizen, overtrekken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|