| 25677 |
weken |
weken:
weken (L250p Arcen)
|
Het graan onder water houden teneinde kieming mogelijk te maken. De invuller uit P 180 merkt op dat dit weken een dag of drie duurt. [N 35, 9; N 35, 10; monogr.]
II-2
|
| 32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hōk (L250p Arcen),
hø̄k (L250p Arcen),
tompen:
to.mp (L250p Arcen)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
| 17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
ogsbrauw (L250p Arcen),
ŏŭgsbrŏŭw (L250p Arcen),
wenkbrauw:
wīnkbrauw (L250p Arcen)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 19071 |
wensen |
wensen:
winsche (L250p Arcen)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 32633 |
wentelploeg |
melotte:
mǝlǫt (L250p Arcen),
printz:
prens (L250p Arcen),
sack's:
saks (L250p Arcen)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
| 19131 |
werk |
werk:
wɛrk (L250p Arcen)
|
De korte vezels die in de hekel achterblijven bij het uithekelen, waarbij men de lange hennep in de hand overhoudt. Volgens de informant van L 265c is rap afval bij grof hekelen. Dit afval wordt wel bij het stofferen van meubels gebruikt als opvulsel. Dezelfde informant vermeldt dat werk het afval is bij het fijne hekelen. Van dit ø̄fijneø̄ afval kan men linnen maken. [N 48, 25b; N 48, 25c; N 48, 25d; S 13; N 34, C 2 add.; monogr.]
II-7
|
| 21485 |
werk (zn) |
werk:
weerek (L250p Arcen)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
| 21484 |
werk (zn.) |
werk:
wêrk (L250p Arcen)
|
werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
| 25569 |
werkbank |
bank:
baŋk (L250p Arcen)
|
De werkbank of tafel waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b]
II-1
|
| 18597 |
werkdaagse jas |
werkendaagse jas:
’nne wèrkendaagsche jas (L250p Arcen)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-1-3
|