17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbēt (L295p Baarlo),
gebit:
gebeet (L295p Baarlo),
gebit (L295p Baarlo)
|
gebit [N 10a (1961)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b]
I-9, III-1-1
|
22513 |
geboortefeest |
doopkoffie:
Óetnuëje oppen duipkóffie.
duipkóffie (L295p Baarlo),
kindjeskoffie:
kiendjeskoffie (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
Bij heet doopsel van een kind werden vroeger altijd de familie en de buren uitgenodigd voor de koffietafel. || De feestelijke koffiemaaltijd die de kraamvrouw na de kerkgang thuis hield met de vrouwen uit de buurt [kindjeskoffie, kindjeskermis?]. [N 96B (1989)]
III-3-2
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nęt (L295p Baarlo)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
18335 |
gebreide kous |
strikhoos:
sjtrikhaos (L295p Baarlo)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkig:
gebriekig (L295p Baarlo)
|
gebrekkig [SGV (1914)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebroek (L295p Baarlo)
|
gebruik [SGV (1914)]
III-3-2
|
19249 |
gedachtenis |
nagedachte:
noagedachte (L295p Baarlo)
|
nagedachte [SGV (1914)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
gedeupt waere (L295p Baarlo),
geduip waere (L295p Baarlo),
geduipt waere (L295p Baarlo)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17546 |
gedrongen postuur |
gedrongen postuur:
gedrònge posteur (L295p Baarlo)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33915 |
gedrukt |
doorgeschaafd:
dōrgǝšāf (L295p Baarlo)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|