23666 |
gedurige aanbidding |
altijddurende aanbidding:
altied deurende aanbaejing (L295p Baarlo),
altieddurende aanbidding (L295p Baarlo),
eeuwigdurende aanbidding:
eeuwigdurende aanbidding (L295p Baarlo)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
(en mak paars; wie en pêrd).
gedwie (L295p Baarlo)
|
gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gaile schriever (L295p Baarlo),
schrijver:
šrīver (L295p Baarlo)
|
geelgors [Roukens 03 (1937)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gêlverf (L295p Baarlo)
|
geelzucht [SGV (1914)]
III-1-2
|
29054 |
geer |
geer:
giǝr (L295p Baarlo)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
geer:
gī(ǝ)r (L295p Baarlo)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
geistelik (L295p Baarlo),
wereldgeestelijke:
werreldgeisselik (L295p Baarlo)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23653 |
geestelijke communie |
in de geest:
in de geist (L295p Baarlo)
|
De geestelijke communie, in de geest communiceren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gape (L295p Baarlo),
geeuwen:
geewe (L295p Baarlo)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
giehonger (L295p Baarlo)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|