18707 |
jumper |
vest:
ves (L295p Baarlo)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleid (L295p Baarlo),
we zulle det kleid gans los me-otte torre vur we ⁄t ke-enne verangere (L295p Baarlo),
we zulle det kleid gans môtte losmake vur we⁄t kenne verangere (L295p Baarlo)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
saus:
saus (L295p Baarlo),
Syst. WBD
saus (L295p Baarlo)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
raak (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kletskop:
kletskop (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
maan:
moan (L295p Baarlo),
volle maan:
vol maon (L295p Baarlo)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kōmǝ (L295p Baarlo)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kamen:
keummen (L295p Baarlo),
kömen (L295p Baarlo)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (L295p Baarlo)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
23595 |
kaarsenaansteker |
kaarsenaansteker:
kersenaanstaeker (L295p Baarlo)
|
De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
kersenbak (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
kaarsentafel:
kersetaofel (L295p Baarlo)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|