e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kol kol: kǫl (Baarlo) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11
kolengruis gruis: gruis (Baarlo), kolengruis: koale gruus (Baarlo) Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
kolenschop kolenschup: kolenschup (Baarlo), schoep: sjoop (Baarlo) Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)] III-2-1
kolenslik schlamm (d.): Note v.d. invuller: (als bedoeld wordt de vette, zwarte klei om de kachel te stoken). Bij de jongere generatie is deze goedkope brandstof niet meer bekend.  sjlam (Baarlo) Hoe noemt u de vette kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
kolven afstropen kolven: kolven (Baarlo) De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22] I-4
kom komp: koͅmp (Baarlo) kom [SGV (1914)] III-2-1
komen komen: kome (Baarlo) komen [SGV (1914)] III-1-2
komijnekaas komijnekaas: Syst. WBD  komienekīēs (Baarlo) Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
konijn konijn: knien (Baarlo) konijn [SGV (1914)] III-2-1
koning botterrad: botǝrrāt (Baarlo), koning: köning (Baarlo) De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] || koning [SGV (1914)] I-11, III-3-1