24917 |
landstreek |
streek:
streek (L295p Baarlo)
|
streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
18329 |
lang schortlint |
snoer:
sjneur (L295p Baarlo)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34329 |
lang varken |
lang varken:
laŋk vɛrkǝ (L295p Baarlo)
|
Varken met een lange rug. [N 76, 20]
I-12
|
18286 |
lange broek |
lange boks:
lang bóks (L295p Baarlo)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
hoos:
haoze (L295p Baarlo)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18599 |
lange onderbroek? |
onderboks:
óngerbóks (L295p Baarlo)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
weg:
wêk (L295p Baarlo),
witte weg:
Syst. WBD
wittewaek (L295p Baarlo)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
bles:
blęs (L295p Baarlo)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
langsaam (L295p Baarlo),
langzaam (L295p Baarlo)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantêr (L295p Baarlo)
|
lantaarn [SGV (1914)]
III-2-1
|