e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
legger gal: gal (Baarlo) Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.] I-9
legnest legbak: lęqbak (Baarlo), legnest: lęknęs (Baarlo) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): lei (Baarlo, ... ), luueje (Baarlo) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
leiden dekken: dɛkǝ (Baarlo), laten dekken: lǭtǝ dɛkǝ (Baarlo), winnen: wenǝ (Baarlo) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lemmer blad: blaad (Baarlo), het scherp: ⁄t sjerp (Baarlo) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: linge (Baarlo, ... ) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gezwank: gezwank (Baarlo), zwak: zjwaak (Baarlo), zwaak (Baarlo), zwank: zwank (Baarlo) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: de link-te (Baarlo), linkte (Baarlo, ... ) lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4
lepel lepel: laepel (Baarlo), lèpel (Baarlo), lêêpel (Baarlo) lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek lepelenrek: laepelerek (Baarlo), lepelenrekje: lèpelerekske (Baarlo) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1