29060 |
legger |
gal:
gal (L295p Baarlo)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|
33409 |
legnest |
legbak:
lęqbak (L295p Baarlo),
legnest:
lęknęs (L295p Baarlo)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
lei (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
luueje (L295p Baarlo)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34147 |
leiden |
dekken:
dɛkǝ (L295p Baarlo),
laten dekken:
lǭtǝ dɛkǝ (L295p Baarlo),
winnen:
wenǝ (L295p Baarlo)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19535 |
lemmer |
blad:
blaad (L295p Baarlo),
het scherp:
⁄t sjerp (L295p Baarlo)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lende:
linge (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo)
|
lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gezwank (L295p Baarlo),
zwak:
zjwaak (L295p Baarlo),
zwaak (L295p Baarlo),
zwank:
zwank (L295p Baarlo)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
de link-te (L295p Baarlo),
linkte (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
laepel (L295p Baarlo),
lèpel (L295p Baarlo),
lêêpel (L295p Baarlo)
|
lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19556 |
lepelrek |
lepelenrek:
laepelerek (L295p Baarlo),
lepelenrekje:
lèpelerekske (L295p Baarlo)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|