e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molen van de wagen molen: mø̄lǝ (Baarlo) Dat deel van het voorstel dat ervoor zorgt dat het voorstel wendbaar is, de draaischijf. Het bestaat uit twee in elkaar draaiende metalen ringen die zich tussen het voorste asblok en het rongblok bevinden. De molen komt alleen voor bij de molenwagen. [N 17, 44j + 50a + 50c; N G, 71c; JG 1b; JG 1c; JG 1d; monogr.] I-13
molenaar muller/mulder: møldǝr (Baarlo) [N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld] II-3
molenrad molenrad: [molen]rāt (Baarlo) Algemene benaming voor het verticaal geplaatste rad bij een watermolen dat door het stromende water in beweging wordt gebracht en zo de drijfkracht levert aan de molen. Al naar gelang het water aan de onderzijde of aan de bovenzijde van het rad wordt toegevoerd, spreekt men van onderslag- respectievelijk bovenslagmolens. Vanuit de molen bekeken, draait een bovenslagrad van links naar rechts, een onderslagrad van rechts naar links. Zie ook afb. 10 en 72. Het woordtype turbine is specifiek van toepassing op een horizontaal geplaatst molenrad. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [A 43, 5; Vds 21 add.; Vds 23; Vds 25; Jan 58; Jan 60; Coe 53; Grof 79; N D add.; monogr.] II-3
molenstenen molenstenen: [molen]stɛjn (Baarlo) De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.] II-3
molenwagen molenwagen: mø̜̄lǝwāgǝ (Baarlo) Vierwielige wagen met vaste voor- en zijwanden, waarvan de bak op veren rust. Het voor- en achterstel zijn met elkaar verbonden door middel van twee draagbalken. Het voorste asstel draait gemakkelijk door middel van metalen ringen die op de asbalk liggen. Deze wagen is lichter dan de langwagen, omdat de wielen lichter zijn. [N 17, 43b; N G, 51 + 71a; JG 1d] I-13
molshoop in het grasland molshoop: (mv mǫlshø̜i̯p)  mǫlshǫu̯p (Baarlo) Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.] I-3
molshopen verspreiden breken: brɛkǝ (Baarlo) Om te voorkomen dat de groei van de wei door de molshopen werd gehinderd en ook omdat het vee er last van had, werd de opgeworpen aarde van de molshopen verspreid. Dit gebeurde ofwel tijdens het slepen van de wei, met paard en weide- of sleepeg (zie aflevering I.1.2, p. 175-176), ofwel met handgereedschap. Dit laatste wordt in dit lemma behandeld. Voor alle opgaven geldt dat het voorwerp van het gegeven werkwoord "molshopen" is, vergelijk het voorgaande lemma. Zie ook het lemma ''mest verspreiden'' in aflevering I.1.1, p.15. Vaak hebben de zegslieden ook aangegeven welk gereedschap men voor dit werk gebruikte; dat zijn de schup in: K 278, 358, L 159a, 163, 163a, 163b, 164, 165, 211, 214, 215, 244c, 265, 266, 268, 269, 270, 271, 288, 288a, 289, 289a, 289b, 290, 291, 295, 314, 318b, 320c, 321, 321a, 322a, 324, 331, 331b, 332, 355, 366, 371a, 377, 387, 413, 420, 423, 425, 427, 432, P 107a, 175, 213, Q 2, 2b, 9, 14, 20, 32a, 72, 94b, 95, 98, 117a, 156, 178 en 204a; de "sjoet" of schuit %%(een platte schop zonder opstaande randen)%% in: L 265, 290, 322, 324, 332 en Q 14; de troffel %%(een grote schop)%% in: K 278, 314, 316, L 282, 286, 312, 355 en Q 4; de riek in K 316, 318, L 211, 265, 269, 282, 288, 291, 295, 326, 355, 372, 413, 423, 0426, 429, 429a, P 107a, Q 9, 14, 18, 22, 71, 78, 97, 98, 100, 111, 0122, 112b, 156, 193, 197, 197a, 198b, 204 en 204a; de schoffel in L 416, Q 121c en 178. [N 14, 81; monogr.] I-3
mond mond: monk (Baarlo), mung (Baarlo) mond [SGV (1914)] || monden [SGV (1914)] III-1-1
mond- en klauwzeer blaren: blǭrǝ (Baarlo), mond- en klauwzeer: mond- en klauwzeer (Baarlo, ... ) Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.] || Ziekte waarbij de mond en de klauwen van de varkens zijn aangetast; de dieren weigeren alle voedsel. Het is een besmettelijke ziekte. [N 76, 53; A 48a, 21; monogr.] I-11, I-12
mondharmonica mondharmonica: Sub toedem: In dn oorlog woëre dr dökker op boeresjeure toedems. De meziek waerde gemaak mèt ne trèkbuël of móngkharmonika. Het waren ontspanningsavonden voor de opgroeiende jeugd. Dit was door de Duitsers verboden.  móngkharmonika (Baarlo) [Mondharmonica]. III-3-2