20122 |
muizen |
muizen:
moeze (L295p Baarlo)
|
muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24926 |
mul (zand) |
multer:
multere (L295p Baarlo)
|
mul [SGV (1914)]
III-4-4
|
33687 |
mulle grond |
melm:
mɛlm (L295p Baarlo)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
klinkende munt:
klinkende munt (L295p Baarlo)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34069 |
muntige koe |
gust gehouden koe:
gøst gǝhōi̯ǝ [koe] (L295p Baarlo),
guste koe:
gø̄stǝ [koe] (L295p Baarlo)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18632 |
muts met pompon |
muts:
möts (L295p Baarlo)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
möts (L295p Baarlo)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansenberm:
sjanseberm (L295p Baarlo),
sjansenberm (L295p Baarlo)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mōr (L295p Baarlo)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
steenviool:
-
steinfiejoële (L295p Baarlo)
|
muurbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|