19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
niechierig (L295p Baarlo),
niesjierig (L295p Baarlo)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)] || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
17723 |
nieuwsgierig (bn.) |
nieuwsgierig (bn.):
nieuwsgierig (L295p Baarlo)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)] || niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
pees:
pâês (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
21643 |
nikkelgeld |
nikkelgeld:
nikkelgeld (L295p Baarlo)
|
nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20752 |
niknak |
koekje:
Syst. WBD
keukskes (L295p Baarlo)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
wIerd (L295p Baarlo)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20401 |
noemen |
noemen:
nŏme (L295p Baarlo)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kuikje:
kȳkskǝ (L295p Baarlo)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
30213 |
nok |
vorst:
vǫrst (L295p Baarlo)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|