e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemering, valavond schemer: chemer (Baarlo), sjemer (Baarlo, ... ), schemering: sjemering (Baarlo, ... ) schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel schenkel: chinkel (Baarlo), šeŋkǝl (Baarlo) Bovenbeen boven de knie. Zie afbeelding 2.39. [N 8, 32.8, 32.9, 32.10 en 32.11] || schenkel [SGV (1914)] I-9, III-2-3
schenkkan bierkaraf: beerkraf (Baarlo), bierkarafje: beerkrechje (Baarlo), borrelkarafje: borrelkrechje (Baarlo), jeneverkaraf: jeneverkraf (Baarlo), karaf: kraf (Baarlo), karafje: krachje (Baarlo) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
scheren scheren: she-aire (Baarlo), sjore (Baarlo) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scherp inhebben (het) scherp inhebben: (de koe heeft) šɛrp en (Baarlo) Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53] I-11
scherp kijken scherp kijken: scherpe kiek (Baarlo), sjerp kieke (Baarlo) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
scheukpaal schobpaal: sxōppǭl (Baarlo), schuurpaal: šūrpǭl (Baarlo) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheut kijn: kin (Baarlo), scheut: šø̄t (Baarlo) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schiefelbeen schiefelbeen: šȳfǝlbęi̯n (Baarlo) Schiefels zijn harde beenwoekeringen aan het het pijpbeen, bij jonge paarden meestal aan het voorbeen onder de knie, als gevolg van bepaalde spanningen, stoten, strijken e.d. Als deze afwijking het kniegewricht of de buigpezen verhindert goed te functioneren, kan ze een peesontsteking veroorzaken, met chronische kreupelheid als gevolg, wat zelden voorkomt. De beenvorming blijft evenwel. Zie afbeelding 22. [N 8, 32.6, 32.14, 90d en 90e; monogr.] I-9
schieten schieten: cheete (Baarlo) schieten [SGV (1914)] III-3-1