e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluik haar pinhaar: pinhaor (Baarlo), recht haar: rechte haor (Baarlo), weershaar: wèrshaor (Baarlo) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren sluimeren: sjluumere (Baarlo), sloemeren (Baarlo) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluitklep klep: klep (Baarlo) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
slurpen slurpen: slurpe (Baarlo), slurpen (Baarlo) je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slorpen [SGV (1914)] III-2-3
smaak smaak: sjmaak (Baarlo), smaak (Baarlo, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
smachten smachten: smachte (Baarlo) smachten [SGV (1914)] III-1-4
smaken smaken: smake (Baarlo) smaken [SGV (1914)] III-2-3
smalen smalen: smêle (Baarlo, ... ) smalen [SGV (1914)] III-1-4, III-3-1
smalle buikriem buikriem: būkrēm (Baarlo), klingesingel: klingesingel (Baarlo) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10
smalle weegbree weegbladeren: wē̜gblār (Baarlo) Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.] I-5