18091 |
spatader |
spatader:
spatoar (L295p Baarlo)
|
spatader [SGV (1914)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
spuiten:
spuiten (L295p Baarlo)
|
spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
sjpeklasie (L295p Baarlo)
|
Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
klieken:
kleeken (L295p Baarlo),
spijen:
sjpieje (L295p Baarlo),
spieje (L295p Baarlo)
|
spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26505 |
speelman, klapspaan |
speelman:
spø̄lman (L295p Baarlo)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (L295p Baarlo)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spek (L295p Baarlo)
|
spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
sjpekkook (L295p Baarlo),
Syst. WBD
sjpekkook (L295p Baarlo)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
speul (L295p Baarlo)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
speld:
spɛlt (L295p Baarlo)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|