17851 |
struikelen |
struikelen:
strukele (L295p Baarlo)
|
struikelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25138 |
stuifsneeuw |
stuifsneeuw:
sjtuufsjnieë (L295p Baarlo),
stuufsnieuw (L295p Baarlo)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
kuiltjeschieten:
kuulke sjeete (L295p Baarlo),
putjeschieten:
putje sjeete (L295p Baarlo),
stuiken:
stoeke (L295p Baarlo)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
III-3-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartsknook:
sjtertsknaok (L295p Baarlo),
vottenknookje:
vottekneukske (L295p Baarlo)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
sjtuuve (L295p Baarlo),
stuuve (L295p Baarlo),
stuve (L295p Baarlo)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
sjtuuver (L295p Baarlo),
stuuver (L295p Baarlo),
stuver (L295p Baarlo)
|
stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33643 |
stuk grond |
plak:
plak (L295p Baarlo),
stuk:
štøk (L295p Baarlo),
veld:
vɛlt (L295p Baarlo)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
wilde grond:
welǝ groŋk (L295p Baarlo)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
34023 |
stuks -vee |
koebeesten:
kubīǝstǝ (L295p Baarlo),
stuks (vee):
štøks (L295p Baarlo)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
25924 |
suikeerbietenstroop |
bietenkruid:
bitǝkrūt (L295p Baarlo)
|
Stroop gemaakt van suikerbieten. Uit de opgaven blijkt dat suikerbietenstroop vrij dun en zoet was. De invuller uit Q 78 merkt dan ook op dat deze stroop nooit apart werd gebruikt, maar altijd met andere soorten werd gemengd. De zegsman uit Q 253 vermeldt dat suikerbieten de grondstof waren voor stroop van tweede soort. "Zijpnat" was in L 387 allereerst de benaming voor suikerbietenstroop en daarnaast meer algemeen de naam voor stroop. [N 57, 34b; N 57A, 6; monogr.]
II-2
|