19833 |
tafelpoot |
poot:
pūət (L295p Baarlo)
|
tafelpoot [DC 49 (1974)]
III-2-1
|
24494 |
tak (alg.) |
tak:
tak (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
tek (L295p Baarlo)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || dikke tak [DC 25 (1954)] || tak [SGV (1914)]
III-4-3
|
24727 |
takken (coll.) |
tak (mv.):
tek (L295p Baarlo)
|
takken (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
schans:
sjans (L295p Baarlo)
|
takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|
19650 |
tamme kanarie |
kanarie:
knarie (L295p Baarlo),
kanarievogel:
(dit woord wordt niet meer gebruikt).
kernalievogel (L295p Baarlo),
pietje:
pietje (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt u de tamme kanarie? (kernollievogel, konijnevogel, pietje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
17760 |
tand |
tand:
tank (L295p Baarlo)
|
tand [SGV (1914)]
III-1-1
|
17761 |
tanden |
tanden (mv.):
teng (L295p Baarlo)
|
tanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tɛŋ (L295p Baarlo)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
taŋ (L295p Baarlo)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
34374 |
tandjes knippen |
tanden afknijpen:
tɛŋ āfknīpǝ (L295p Baarlo)
|
De tanden van de pasgeboren biggen afknippen. [N 76, 42]
I-12
|