24004 |
ten doop houden |
het doopkindje vasthouden:
duipkientje vashaoje (L295p Baarlo),
ten doop houden:
ten doup haoje (L295p Baarlo)
|
Het ten doop houden, het vasthouden van het kind tijdens de doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23638 |
ten offer gaan |
rondom de communiebank gaan:
ronkum de kemuniebank gaon (L295p Baarlo),
ten offer gaan:
ten offer gaon (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)] || De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24055 |
ten volle bediend zijn |
ten volle bediend zijn:
ten volle bedeend zien (L295p Baarlo)
|
Ten volle bediend zijn, d.w.z. gebiecht, de H. Communie en het H. Oliesel ontvangen hebben. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17632 |
tepel |
deem:
dēm (L295p Baarlo),
meervoud: deemen
deem (L295p Baarlo),
tepel:
tepel (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
borsttepels [N 10c (1961)] || Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] || Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)]
I-9, III-1-1
|
34320 |
tepel, tet |
deem:
dēm (L295p Baarlo),
mam:
mam (L295p Baarlo)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
gaan begraven:
gaon begrave (L295p Baarlo),
naar de begrafenis gaan:
nao de begrafenis gaon (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
ter begrafenis gaan [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24069 |
teraardebestelling |
begrafenis:
begrafenis (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
De teraardebestelling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33760 |
tetveulen |
veulen:
vø̄lǝ (L295p Baarlo)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
33962 |
teugel, leidsel |
leis:
lęi̯s (L295p Baarlo),
lijn:
lin (L295p Baarlo)
|
Een riem of koord waarvan de uiteinden aan de twee kanten van het bit van het paard bevestigd zijn en waarmee het bestuurd wordt. Deze teugel kan lang of kort zijn. In het eerste geval bestaat hij uit één stuk en reikt hij tot achter het paard; de voerman houdt het midden ervan in de hand (cf. lemma Dubbele Lijn). In het tweede geval reikt hij slechts tot juist achter het haam; dan is aan het midden een enkele lijn, het kordeel (cf. lemma KordeelL) bevestigd, die de voerman in de hand houdt. De dubbele lijn van een paard dat voor de ploeg is gespannen is altijd langer dan die bij een kar of wagen. Het lemma Ploeglijn is al eerder behandeld in WLD I, afl.2, blz. 182. De vraagstelling in de lijsten liet echter niet toe om voor Nederlands Limburg evenveel materiaal op te nemen als voor Belgisch Limburg. Op de zeer ruime vraag N 13,29 Enkele band of touw dat aan het hoofdstel is vastgemaakt werden allerlei specifieke benamingen opgegeven, waardoor het te riskant werd om de algemene benamingen voor teugel voor Nederlands Limburg uit de gegevens af te leiden. Om toch een idee te kunnen geven van de gegevens voor Nederlands Limburg werd gekeken naar algemene antwoorden op vraag N 13,31 Dubbele band die aan weerszijden van het gebit is vastgemaakt en tot aan de hand van de voerman dubbel is en het eerste deel van vraag N 13, 34 Kent u afzonderlijke benamingen voor de leidsels gebruikt bij het rijden met de kar, het ploegen? Daaruit bleek dat de woordtypes lei, leis en lijn behoorlijk afgebakende gebieden vormen. Veiligheidshalve zijn alleen deze laatste gegevens voor Nederlands Limburg opgenomen en op kaart gebracht. [JG 1a, 1b; N 13, 30 en 34]
I-10
|
19554 |
theelepeltje |
suikerlepeltje:
sookkerlèpelke (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
sôkkerlaepelke (L295p Baarlo),
theelepeltje:
thielaepelke (L295p Baarlo),
thielèpelke (L295p Baarlo)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|