| 18934 |
treuzelen |
treuzelen:
treuzele (L295p Baarlo)
|
treuzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 23672 |
triduüm |
driedaagse oefening:
driedaagse oefening (L295p Baarlo),
tridum (<lat.):
tridium (L295p Baarlo),
triduum (L295p Baarlo)
|
Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 25051 |
troebel, vuil (water) |
troebel:
troebel (L295p Baarlo)
|
troebel [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 22393 |
troef |
troef:
troef (L295p Baarlo)
|
troef [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 21385 |
troep |
troep:
truup (L295p Baarlo)
|
troepen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 34300 |
troep biggen in het algemeen |
klocht:
klox (L295p Baarlo),
klōxt (L295p Baarlo),
toom:
tau̯m (L295p Baarlo)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
| 34464 |
troep kippen |
klocht:
klox (L295p Baarlo),
klōxt (L295p Baarlo)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
| 22848 |
troeven (mv.) |
troeven (mv.):
troeve (L295p Baarlo)
|
troeven (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 34198 |
trommelzucht |
opgelopen (volt. deelw.):
opgǝlōu̯pǝ (L295p Baarlo),
opgǝlǫu̯pǝ (L295p Baarlo)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
| 18857 |
troosten; troost |
troosten:
truest (L295p Baarlo)
|
troosten [SGV (1914)]
III-1-4
|