id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18934 | treuzelen | treuzelen: treuzele (Baarlo) | treuzelen [SGV (1914)] III-1-4 |
23672 | triduüm | driedaagse oefening: driedaagse oefening (Baarlo), tridum (<lat.): tridium (Baarlo), triduum (Baarlo) | Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)] III-3-3 |
25051 | troebel, vuil (water) | troebel: troebel (Baarlo) | troebel [SGV (1914)] III-4-4 |
22393 | troef | troef: troef (Baarlo) | troef [SGV (1914)] III-3-2 |
21385 | troep | troep: truup (Baarlo) | troepen (mv.) [SGV (1914)] III-3-1 |
34300 | troep biggen in het algemeen | klocht: klox (Baarlo), klōxt (Baarlo), toom: tau̯m (Baarlo) | In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.] I-12 |
34464 | troep kippen | klocht: klox (Baarlo), klōxt (Baarlo) | Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.] I-12 |
22848 | troeven (mv.) | troeven (mv.): troeve (Baarlo) | troeven (mv.) [SGV (1914)] III-3-2 |
34198 | trommelzucht | opgelopen (volt. deelw.): opgǝlōu̯pǝ (Baarlo), opgǝlǫu̯pǝ (Baarlo) | Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11 |
18857 | troosten; troost | troosten: truest (Baarlo) | troosten [SGV (1914)] III-1-4 |