| 34293 |
tuierpaal |
tuierpaal:
tȳrpǭl (L295p Baarlo)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
| 34291 |
tuierplaats |
tuier:
tyǝr (L295p Baarlo),
tȳr (L295p Baarlo)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
| 34295 |
tuiertouw, tuierketting |
tuiertouw:
tȳrtǫu̯ (L295p Baarlo)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
| 34292 |
tuiertuig |
tuier:
tȳr (L295p Baarlo),
tȳǝr (L295p Baarlo)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|
| 19772 |
tuin |
hof:
hōf (L295p Baarlo)
|
hof [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 19749 |
tuinhuisje |
perkje:
perkske (L295p Baarlo)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 18710 |
tuinwant |
haasje:
heuskes (L295p Baarlo)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 19512 |
tuit |
toot:
toet (L295p Baarlo),
tuit:
tuit (L295p Baarlo)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 20746 |
tulband |
tulband:
tulbank (L295p Baarlo),
Syst. WBD
tulbank (L295p Baarlo)
|
Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20116 |
turfmolm |
molm:
molm (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|