17612 |
wipneus |
wipneus:
wipnaas (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32899 |
wis gras om te zavelen |
met gras:
met gras (L295p Baarlo)
|
Enkele zegslieden gaven aan op welke manier het slijpzand op de strekel werd aangebracht, en wel meestal met een wis gras die in het zandblok werd bewaard; soms ook met een lap. [JG 1b add.]
I-3
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L295p Baarlo)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brē̜kǝ (L295p Baarlo),
wisselen:
wesǝlǝ (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
23582 |
wisselende misgezangen |
wisselende gezangen:
wesselende gezange (L295p Baarlo),
wisselende misgezangen:
wisselende mesgezange (L295p Baarlo),
wisselende misgezangen (L295p Baarlo)
|
De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
loerechtig waer (L295p Baarlo),
’t sjteit te loere (L295p Baarlo)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L295p Baarlo)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witte donderdaag (L295p Baarlo),
witten donderdaag (L295p Baarlo),
witten dónderdig (L295p Baarlo)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluiterskaas:
fluiterskie‧s (L295p Baarlo),
Syst. WBD
fluiterskīēs (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
Het dikke van geschifte karnemelk (hotsel?) [N 16 (1962)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
witte klee:
wetǝ [klee] (L295p Baarlo)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|