21009 |
bolster van een noot |
bast:
bas (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt u: de bast van een (wal)noot [N 72 (1975)]
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
spon (L295p Baarlo),
stop:
stǫp (L295p Baarlo)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
bom:
bom (L295p Baarlo)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bonnet (L295p Baarlo)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pils (L295p Baarlo)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
zwartkǫp (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pilskraag (L295p Baarlo)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsmantel:
pilsmankel (L295p Baarlo)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
karnboog:
karǝnboax (L295p Baarlo),
pijlenboog:
pielembaog (L295p Baarlo)
|
Om het karnen te vergemakkelijken werd er een boog tegen de zolder genageld, die met een pees de karnstok op en neer liet gaan. [N 12, 54] || Pijl en boog.
I-11, III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
baum (L295p Baarlo),
buim (mv.):
buim (L295p Baarlo)
|
boom [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|