20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
bam (L295p Baarlo),
Syst. WBD
bam (L295p Baarlo),
bammetje:
bemke (L295p Baarlo)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
boterham met kaas:
Syst. WBD
botterram met kīēs (L295p Baarlo)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
schinkenworst:
schinkewors (L295p Baarlo)
|
hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
boterlepel:
bótterlaepel (L295p Baarlo),
boterspaan:
bötterspaon (L295p Baarlo)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19549 |
boterpot |
boterpot:
boatterpot (L295p Baarlo)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
botervloot:
bôtter-vloeët (L295p Baarlo),
botervlootje:
bottervluutje (L295p Baarlo),
böttervluutje (L295p Baarlo)
|
botervlootje [DC 23 (1953)], [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
ledders:
lęi̯ǝrs (L295p Baarlo)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L295p Baarlo),
akkerland:
akǝrlaŋk (L295p Baarlo),
bouwland:
bǫu̯wlaŋk (L295p Baarlo),
grond:
groŋk (L295p Baarlo),
land:
lanjtj (L295p Baarlo),
laŋk (L295p Baarlo),
veld:
vɛlt (L295p Baarlo)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
nerf/erf:
ɛrǝf (L295p Baarlo)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
33798 |
bovenbeen |
bovenbeen:
bǭvǝbęi̯n (L295p Baarlo)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|