id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18392 | bretel | lits: litse (Baarlo) | bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] III-1-3 |
18099 | breuk | breuk: breuk (Baarlo) | breuk [SGV (1914)] III-1-2 |
23316 | brevier | brevier (<lat.): breveer (Baarlo) | brevier [SGV (1914)] III-3-3 |
21250 | brief | brief: breef (Baarlo) | brief [SGV (1914)] III-3-1 |
33840 | briesen | spruisen: šprusǝ (Baarlo) | Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9 |
34499 | broeden, op eieren zitten | broeden: brø̄i̯ǝ (Baarlo) | [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12 |
34504 | broedende kip op eieren | kloek: kluk (Baarlo) | [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12 |
20216 | broeder | broeder: broeder (Baarlo), broor (Baarlo, ... ) | broeder [SGV (1914)] || Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
23228 | broeder-onderwijzer | broeder: broeder (Baarlo), frater (lat.): frater (Baarlo) | Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
23873 | broedermeester | voorbeder: veurbaejer (Baarlo, ... ) | De persoon die tijdens de bidprocessies (op St. Marcus en de kruisdagen) met een staf beurtelings de voorbiddende en de nabiddende rij aanwees (broedermeester). [N 96C (1989)] III-3-3 |