e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

Gevonden: 4283
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dampen dampen: dampen (Baarlo, ... ) Wat zegt u in uw dialect tegen \"dampen\"? (dampen, dompen, doempen) [N 104 (2000)] III-2-1
dar dar: dar (Baarlo), dreen: drę̄n (Baarlo) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6
darmuitstulping zakbreuk: zakbrø̄k (Baarlo) [N 8, 61c] I-9
das stofdoek: štø̄fdōk (Baarlo) De roodwollen versiering aan de spanen van het haam bij feestelijke gelegenheden. [N 13, 15] I-10
das, sjaal das: das (Baarlo, ... ) das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] III-1-3
dasspeld dasspeld: dassjpeld (Baarlo) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dauw: dauw (Baarlo), douw (Baarlo) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
daverwaat daverwaat: dāvǝrwāt (Baarlo) Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.] I-3
de absolutie geven absolutie (<fr.) geven: abselutie gaeve (Baarlo), absolutie gaeve (Baarlo, ... ) De absolutie geven [absolvere]. [N 96D (1989)] III-3-3
de avond luiden de avondklok luiden: aovendklok (Baarlo), de avondsklok luiden: aovesklok (Baarlo), de aovesklok luut (Baarlo) Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)] III-3-3