19274 |
drukte, gedoe |
gedoens:
gedoons (L295p Baarlo)
|
gedoente [SGV (1914)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
ennen dröppel water (L295p Baarlo)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbele zwaard:
dǫbǝlǝ zwārt (L295p Baarlo),
dubbel gezwad:
døbǝl [gezwad] (L295p Baarlo)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33731 |
dubbel sierhek |
poort:
pǭrt (L295p Baarlo)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
opvaart:
ǫp˲vārt (L295p Baarlo)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
dubbeltje (L295p Baarlo),
ein dubbeltje (L295p Baarlo)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doef (L295p Baarlo)
|
Duif [SGV (1914)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L295p Baarlo)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
doe:m (L295p Baarlo),
doem (L295p Baarlo)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumelimg (L295p Baarlo)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|