33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweelwratten:
zwelvratǝ (L295p Baarlo)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aaflaot verdeene (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
nen aaflaot verdeene (L295p Baarlo)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23781 |
een askruisje halen |
askruisje halen:
askruutske haole (L295p Baarlo),
askrüske hoale (L295p Baarlo),
assekruisje halen:
assekruutske haole (L295p Baarlo)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24014 |
een communie-examen afnemen |
afnemen:
aafnemen (L295p Baarlo)
|
Een godsdienstexamen afnemen vóór de eerste H. Communie, "uitzetten"[oeszetse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34541 |
een ei afpellen |
(de) schaal deraf doen:
dǝ šāl dǝrāf dōn (L295p Baarlo),
schellen:
šęlǝ (L295p Baarlo)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
schouwen:
šǫu̯ǝ (L295p Baarlo)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
geren:
gī(ǝ)rǝ (L295p Baarlo)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
23950 |
een gelofte doen |
beloven:
belaove (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo,
L295p Baarlo),
geloven:
ouder dan belaove
gelaove (L295p Baarlo)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] || Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19855 |
een huis huren |
huren:
heuren (L295p Baarlo),
hø̄rə (L295p Baarlo)
|
een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
kruutske gaeve (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
kruutske gaeven (L295p Baarlo)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|