23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruis maken over het brood:
kruuts euver het broed (L295p Baarlo),
een kruisje maken over de weg:
en kruutske euver de wek make (L295p Baarlo),
het brood zegenen:
t broeed zaegene (L295p Baarlo)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
en kruuts slaon (L295p Baarlo),
kruutske make (L295p Baarlo),
zich zaegene (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) snuit trekken:
n sjnoet trekke (L295p Baarlo),
snuiten maken:
snoete maken (L295p Baarlo)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
n paar sjoon (L295p Baarlo)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
sokken:
zök (L295p Baarlo)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21656 |
een prijs vragen |
vragen (voor):
wat vraog ge daoveur (L295p Baarlo)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L295p Baarlo)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenkrans beden:
roeezekrans baeje (L295p Baarlo),
roezekrans beje (L295p Baarlo),
roezenkrans baeje (L295p Baarlo)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
uitdiepen:
ūtdipǝ (L295p Baarlo)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
32603 |
een stuk grond enten |
enten:
entǝ (L295p Baarlo),
erf opbrengen:
ɛrǝf˱ ǫp˱breŋǝ (L295p Baarlo)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|