e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neusgaten neusgaten: naasgaate (Baexem), naasgater (Baexem) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusriem naasriem: nāsrēm (Baexem) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10
neusring naasring: nāsreŋk (Baexem), ring: reŋk (Baexem) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
neusvleugel neusvleugel: naasfleugel (Baexem) neusvleugel [DC 01 (1931)] III-1-1
nier nier: nee:r (Baexem), neer (Baexem) nier [N 10 (1961)] III-1-1
niet bevrucht gust: gø̜st (Baexem) Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18] I-11
nieuwsgierig kijken gapen: Vgl. gaapnaas.  gape (Baexem), nieuwsgierig kijken: noesschêêrig kīēke (Baexem) kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)] III-1-1
niezen niesten: neeste (Baexem), niezen: neese (Baexem) niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)] III-1-2
nijdnagel overnagel: euvernagel (Baexem) Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)] III-1-2
nog in het ei zittend kipje kuiken: kȳkǝ (Baexem) [N 19, 40a] I-12