17757 |
oor |
oor:
oeərə (L324p Baexem),
u.ərən (L324p Baexem)
|
oor [DC 01 (1931)] || oren [RND]
III-1-1
|
17615 |
oorlel |
oorlel:
oeərlillə (L324p Baexem)
|
oorlel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaart gaan:
beevert gaon (L324p Baexem),
op bedevaart gaan:
op bedevaart goan (L324p Baexem),
op beevaart gaon (L324p Baexem),
te bedevaart gaan:
te béévaart goan (L324p Baexem)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de nek zitten:
bie vader oppe nak zitte (L324p Baexem),
oppe nak pakke (L324p Baexem),
op de pokkel zitten:
bie vader op de poekel zitte (L324p Baexem)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op de tenen lopen:
oppe tieen loupe (L324p Baexem),
op zijn tenen lopen:
op zien tiĕn laupe (L324p Baexem)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33218 |
op een hoop gooien |
een mijt zetten:
ęi̯n mīt zętǝ (L324p Baexem),
op een hoop schudden:
ǫp (ęi̯)nǝ hǫu̯p šø̜dǝ (L324p Baexem),
ophopen:
ǫphø̜i̯pǝ (L324p Baexem)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een varkensdrafje lopen:
op n verkesdrefke loupe (L324p Baexem)
|
lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
opperen:
ǫpǝrǝ (L324p Baexem)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op (de) loop gaan:
ǫp ǝ lø̜i̯p gǭn (L324p Baexem)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
27155 |
op hopen zetten |
grotere oppers maken:
[grotere oppers] mākǝ (L324p Baexem)
|
Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107]
I-3
|