e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oor oor: oeərə (Baexem), u.ərən (Baexem) oor [DC 01 (1931)] || oren [RND] III-1-1
oorlel oorlel: oeərlillə (Baexem) oorlel [DC 01 (1931)] III-1-1
op bedevaart gaan bedevaart gaan: beevert gaon (Baexem), op bedevaart gaan: op bedevaart goan (Baexem), op beevaart gaon (Baexem), te bedevaart gaan: te béévaart goan (Baexem) Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] III-3-3
op de schouder zitten op de nek zitten: bie vader oppe nak zitte (Baexem), oppe nak pakke (Baexem), op de pokkel zitten: bie vader op de poekel zitte (Baexem) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op de tenen lopen: oppe tieen loupe (Baexem), op zijn tenen lopen: op zien tiĕn laupe (Baexem) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op een hoop gooien een mijt zetten: ęi̯n mīt zętǝ (Baexem), op een hoop schudden: ǫp (ęi̯)nǝ hǫu̯p šø̜dǝ (Baexem), ophopen: ǫphø̜i̯pǝ (Baexem) Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.] I-5
op een sukkeldrafje lopen op een varkensdrafje lopen: op n verkesdrefke loupe (Baexem) lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)] III-1-2
op heukelingen zetten, zwelen opperen: ǫpǝrǝ (Baexem) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op hol slaan op (de) loop gaan: ǫp ǝ lø̜i̯p gǭn (Baexem) Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f] I-9
op hopen zetten grotere oppers maken: [grotere oppers] mākǝ (Baexem) Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107] I-3