21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rî.gdum (L324p Baexem)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
rijn:
rī ̞jn (L324p Baexem)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
réjp (L324p Baexem)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
iezel (L324p Baexem),
rijp:
rīēp (L324p Baexem)
|
rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
Syst. WBD
riestepap (L324p Baexem)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
Syst. WBD
rīēsteflaaj (L324p Baexem)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rīzǝ (L324p Baexem)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17587 |
ringbaard |
bakkebaard:
bakkebaart (L324p Baexem)
|
ringbaard (visschersbaard) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
26494 |
ringhout |
randhout:
raŋkhǭwt (L324p Baexem)
|
Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.]
II-3
|
24234 |
ringmus |
veldmus:
vèltmös (L324p Baexem)
|
ringmus
III-4-1
|