e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roeren roeren: reure (Baexem) roeren [DC 47 (1972)] III-2-3
roggebrood brood: broeĕt (Baexem) roggebrood [DC 35 (1963)] III-2-3
roggemeelpap roggepap: Syst. WBD  roGGepap (Baexem) Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)] III-2-3
rollen wellen: wɛlǝ (Baexem) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
rond wittebrood mik: Syst. WBD  mik (Baexem) Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] III-2-3
rondslenteren, ronddolen dolen: daole (Baexem) lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
rongblokken leiersblokken: lęi̯ǝrsblø̜k (Baexem), schemelblokken: šēmǝlblø̜k (Baexem) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13
rongogen huisten: hūstǝ (Baexem) Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr] I-13
roodbont paard bont paard: bontj pē̜rt (Baexem) Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g] I-9
roodborstje roodborstje: rôêtbòrstje (Baexem) roodborst III-4-1