id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34305 | gesneden mannelijk varken | barg: barx (Baexem) | Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12] I-12 |
33761 | gespeend veulen | speenveulen: špīnvø̜̄lǝ (Baexem) | Een veulen dat gespeend, niet meer gezoogd wordt. De ontwenning heeft tijdens de vierde of vijfde maand plaats. [N 8, 2b] I-9 |
20315 | getrouwde vrouw | getrouwde vrouw: gətraowdə vraow (Baexem) | getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND] III-2-2 |
33265 | gewone spurrie | spurrie: spørx (Baexem) | Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5 |
17564 | gewricht | gewervel: gewervel (Baexem), gewricht: gevricht (Baexem) | gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17588 | gezicht | gezicht: gesigt (Baexem) | gezicht [DC 01 (1931)] III-1-1 |
17589 | gezicht (spotnamen) | facie (<lat.): facie (Baexem), gevreet: gevrāēt (Baexem), snuit: sjnōēt (Baexem), tronie: tronie (Baexem) | gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1 |
32865 | gezwad, regel gemaaid gras | gezwad: gǝžwāt (Baexem [(betekent ook 'zwad')] ) | De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.] I-3 |
18038 | gezwel | gezwel: gezjwel (Baexem), gezwel (Baexem), knobbel: knoebel (Baexem) | gezwel [bel] [N 10 (1961)] III-1-2 |
33894 | gezwollen tandvlees | gezwollen tandvlees: gǝžwǫlǝ tantjvlęi̯s (Baexem) | Zwelling van het tandvlees treedt op bij jonge paarden tijdens de periode van tandwisseling. [JG lb, 2 c; A 48A, 51; N 8, 90f, 91 en 92] I-9 |