e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

Gevonden: 1867
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hekken latten: latǝ (Baexem) Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.] II-3
hekscheien scheien: šɛjǝ (Baexem) De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32] II-3
helpen helpen: hellepe (Baexem) helpen (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
hemel hemel: dən hɛ.məl (Baexem) hemel [RND] III-3-3
hengstveulen hengstveulen: heŋstvø̜̄lǝ (Baexem) Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9
hennep hennep: hɛnǝp (Baexem) Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d] I-5
herdershond schaapshond: šǭpshǫnjtj (Baexem), scheperhond: šīǝpǝrhǫnjtj (Baexem), schepershond: šīpǝrshǫnjtj (Baexem) Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
herdersschopje schepersschup: šiǝpǝršø̜p (Baexem) Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
herderstasje herderstasje: herderstasje (Baexem) gewoon herderstasje [DC 58 (1983)] III-4-3
herfst, najaar herfst: ps. boven de ê staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken.  de hêrfst (Baexem) herfst (bamis(tijd), natijd, uitgang) [DC 39 (1965)] III-4-4