id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34256 | kneden | kneden: knē̜i̯ǝ (Baexem) | De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11 |
24186 | kneu | heikneuter: heikneuter (Baexem), heivink: heivink (Baexem) | kneu III-4-1 |
33939 | knevels | knevels: knēvǝls (Baexem) | Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10 |
17677 | knie | knie: kni (Baexem), knie (Baexem) | knie [DC 01 (1931)], [RND] III-1-1 |
17678 | knieholte | kniekuil: kniekôêl (Baexem) | knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1 |
18151 | knikkebenen | door de knie?n zakken: de zakjt door de knièje (Baexem), doorduwen: doorduuje (Baexem), met de knie?n duwen: mit de knieje duuje (Baexem) | lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2 |
34192 | knobbels in de uier | scheut: šø̜̄t (Baexem) | Knobbels die in de uier kunnen ontstaan bij uierontsteking. [N 52, 5c; A 48A, 10c] I-11 |
33236 | knolraap, raap | reuben: rø̄bǝ (Baexem [(ook algemeen "knol")] ) | Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5 |
33237 | knolvoer, rapen (coll.) | groen: grø̄n (Baexem), groenkruid: grø̄nkrut (Baexem), kruid: krut (Baexem) | Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5 |
34337 | knorren | knorren: knǫrǝ (Baexem) | Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12 |