24528 |
lisdodde |
duivelskluppel:
-
duuvelsklöppel (L324p Baexem)
|
lisdodde
III-4-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
litteiken (L324p Baexem)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (L324p Baexem, ...
L324p Baexem)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
kɛrheŋst (L324p Baexem)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
17688 |
long |
long:
long (L324p Baexem),
lóng (L324p Baexem)
|
long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
afbladen:
āfblāi̯ǝ (L324p Baexem),
bladen:
blāi̯ǝ (L324p Baexem),
koppen:
kø̜pǝ (L324p Baexem)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
20132 |
loops |
loops:
løͅi̯ps (L324p Baexem, ...
L324p Baexem),
lopig:
luipig (L324p Baexem)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupe (L324p Baexem),
B.v. hae löptj langzaam.
loupe (L324p Baexem)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
lø̜̄jpǝr (L324p Baexem)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|