32958 |
tweede klaveroogst |
tweede snede:
twīǝdjǝ šnēi̯ (L324p Baexem)
|
In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c]
I-3
|
20758 |
uienpannenkoek |
ajuinenkoek:
Syst. WBD
einjekook (L324p Baexem)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33788 |
uier |
uier:
ȳi̯ǝr (L324p Baexem)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]
I-9
|
22874 |
uit (voetbal) |
uit:
oet (L324p Baexem)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
32709 |
uiteenploegen |
uitereenvaren:
utǝręi̯nvãrǝ (L324p Baexem)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
scheut:
šø̜̄t (L324p Baexem)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
33716 |
uitgegraven dennenwortel |
boks:
boks (L324p Baexem),
poest:
pust (L324p Baexem)
|
[R 3, 3; L B2, 344]
I-8
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
šprøŋ (L324p Baexem)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
17854 |
uitglijden |
rutschen (du.):
roetsje (L324p Baexem),
uitlitsen:
oetlitse (L324p Baexem),
uitslidderen:
oetsliddere (L324p Baexem)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
het lijf uitdoen:
ǝt līf utdōn (L324p Baexem)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|