33175 |
vorentrekker |
lopentrekker:
lø̜i̯pǝtrękǝr (L324p Baexem)
|
Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.]
I-5
|
19712 |
vork |
fourchette:
fersjèt (L324p Baexem),
riekje:
reekske (L324p Baexem)
|
vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (L324p Baexem),
voespaard:
vuspē̜rt (L324p Baexem)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
20294 |
vriend |
vriend:
vrinḍj (L324p Baexem)
|
vriend [RND]
III-3-1
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
də vruməs (L324p Baexem)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrow (L324p Baexem, ...
L324p Baexem)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
lam:
lām (L324p Baexem),
lammetje:
lɛmkǝ (L324p Baexem)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vē̜rs (L324p Baexem),
vaarskalf:
vē̜rs[kalf] (L324p Baexem)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hoentje:
hø̄nkǝ (L324p Baexem),
pul:
pø̜l (L324p Baexem)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
eersteling:
īrstǝleŋ (L324p Baexem),
vaars:
vē̜rs (L324p Baexem)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|