| 34305 |
gesneden mannelijk varken |
barg:
barx (L324p Baexem)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
| 33761 |
gespeend veulen |
speenveulen:
špīnvø̜̄lǝ (L324p Baexem)
|
Een veulen dat gespeend, niet meer gezoogd wordt. De ontwenning heeft tijdens de vierde of vijfde maand plaats. [N 8, 2b]
I-9
|
| 20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətraowdə vraow (L324p Baexem)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
| 33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spørx (L324p Baexem)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
| 17564 |
gewricht |
gewervel:
gewervel (L324p Baexem),
gewricht:
gevricht (L324p Baexem)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17588 |
gezicht |
gezicht:
gesigt (L324p Baexem)
|
gezicht [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17589 |
gezicht (spotnamen) |
facie (<lat.):
facie (L324p Baexem),
gevreet:
gevrāēt (L324p Baexem),
snuit:
sjnōēt (L324p Baexem),
tronie:
tronie (L324p Baexem)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gǝžwāt (L324p Baexem
[(betekent ook 'zwad')]
)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
| 18038 |
gezwel |
gezwel:
gezjwel (L324p Baexem),
gezwel (L324p Baexem),
knobbel:
knoebel (L324p Baexem)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 33894 |
gezwollen tandvlees |
gezwollen tandvlees:
gǝžwǫlǝ tantjvlęi̯s (L324p Baexem)
|
Zwelling van het tandvlees treedt op bij jonge paarden tijdens de periode van tandwisseling. [JG lb, 2 c; A 48A, 51; N 8, 90f, 91 en 92]
I-9
|