| 34256 |
kneden |
kneden:
knē̜i̯ǝ (L324p Baexem)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
| 24186 |
kneu |
heikneuter:
heikneuter (L324p Baexem),
heivink:
heivink (L324p Baexem)
|
kneu
III-4-1
|
| 33939 |
knevels |
knevels:
knēvǝls (L324p Baexem)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
| 17677 |
knie |
knie:
kni (L324p Baexem),
knie (L324p Baexem)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
| 17678 |
knieholte |
kniekuil:
kniekôêl (L324p Baexem)
|
knieholte [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 18151 |
knikkebenen |
door de knie?n zakken:
de zakjt door de knièje (L324p Baexem),
doorduwen:
doorduuje (L324p Baexem),
met de knie?n duwen:
mit de knieje duuje (L324p Baexem)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 34192 |
knobbels in de uier |
scheut:
šø̜̄t (L324p Baexem)
|
Knobbels die in de uier kunnen ontstaan bij uierontsteking. [N 52, 5c; A 48A, 10c]
I-11
|
| 33236 |
knolraap, raap |
reuben:
rø̄bǝ (L324p Baexem
[(ook algemeen "knol")]
)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
| 33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grø̄n (L324p Baexem),
groenkruid:
grø̄nkrut (L324p Baexem),
kruid:
krut (L324p Baexem)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
| 34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (L324p Baexem)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|