23324 |
naar de kerk |
naar de kerk:
na gen kèrk (Q196a Banholt)
|
naar { - de kerk} [SGV (1914)]
III-3-3
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q196a Banholt)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hǫt (Q196a Banholt)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
18937 |
nadeel |
schade:
shaaj (Q196a Banholt)
|
nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grōmǝt (Q196a Banholt)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
25909 |
nat |
prats:
pratš (Q196a Banholt)
|
Het bezinksel dat na het zeven in de zeef overblijft. [N 57, 23b]
II-2
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
noews (Q196a Banholt)
|
nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
30213 |
nok |
jaarsboom:
jārš˱bǭm (Q196a Banholt),
kapboom:
kap˱bǭm (Q196a Banholt)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
stuk:
(s.m. in enne sjtoekk ben ich pres
sjtoek (Q196a Banholt)
|
ogenblik
III-4-4
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (Q196a Banholt)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|