33037 |
pad aanmaaien |
(zwad, enz.) aanmaaien:
(zwad, enz.) aanmaaien (Q196a Banholt)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
18170 |
pak, kostuum |
livrei:
en noeuw levrei’ (Q196a Banholt),
levrei’ (Q196a Banholt)
|
pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)]
III-1-3
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
pasterie (Q196a Banholt)
|
pastorie [SGV (1914)]
III-3-3
|
23285 |
paus |
paus:
paws (Q196a Banholt)
|
paus [SGV (1914)]
III-3-3
|
25923 |
perenstroop |
perensiroop:
pērǝšrup (Q196a Banholt),
pę̄rǝšrup (Q196a Banholt)
|
Stroop, gemaakt van peren. [N 57, 34b; N 57A, 6; monogr.]
II-2
|
25892 |
pers |
pers:
pērs (Q196a Banholt)
|
De pers met schroefdraad die door middel van een hefboom wordt aangedreven. Zie afb. 18. Uit de opmerkingen van de invullers uit Q 247a en Q 249 blijkt dat het hier een ouder model betrof dat nog van hout was vervaardigd. Persen uit later tijd waren van metaal en voorzien van tandraderen voor de aandrijving. [N 57, 12a; monogr.]
II-2
|
25895 |
persbalk |
persblok:
pērsblok (Q196a Banholt)
|
Het verticaal beweegbare, zware blok dat op het deksel van de perskuip gedrukt wordt. [N 57, 12h]
II-2
|
25900 |
persdoek |
balen:
balǝ (Q196a Banholt),
persdoek:
(mv.)
pērsdø̄kǝ (Q196a Banholt)
|
Het doek dat tussen de verschillende lagen vruchtenpulp in de perskuip wordt gelegd. [N 57, 14c]
II-2
|
17911 |
persen |
persen:
pērsǝ (Q196a Banholt)
|
De vruchtenmassa uitpersen. In Q 249 werden de perskuipen als volgt gevuld: twee emmers fruit werden erin uitgeschud en daarover werd een juten persdoek gelegd. Dan volgden er weer twee tobben fruit, opnieuw afgedekt door een juten doek en op deze wijze werd de gehele perskuip volgemaakt. Ook de invuller uit L 295 schrijft dat de kuip zo werd gevuld en volgens hem gingen er veertig lagen fruit in een perskuip. [N 57, 16]
II-2
|
25899 |
perskuip |
bekken:
bekǝ (Q196a Banholt),
kaar:
kār (Q196a Banholt)
|
De kuip van de pers met losse duigen en zonder bodem. [N 57, 14a]
II-2
|