e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Banholt

Overzicht

Gevonden: 550
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruiken ruiken: Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.  y, y: (Banholt) ruiken III-1-1
ruiten in het kaartspel ruiten: roeten oas (Banholt) Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)] III-3-2
ruitijd ruizel: rȳzǝl (Banholt) De periode van het ruien, het veren wisselen, van de kip. [A 26, 8; S 30; Vld.; monogr.] I-12
sap broei: brø̄ (Banholt), fruitsap: frȳtsap (Banholt) De vloeistof die na het zeven overblijft. [N 57, 23a; monogr.] II-2
schaap schaap: sǭp (Banholt) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaden (ww.) schade doen: shaaj doe (Banholt) schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
schaduw, lommer scheem: van persoon of voorwerp  sjeemm (Banholt) schaduw III-4-4
schande schande: shan (Banholt) schande [SGV (1914)] III-3-3
schelden, schimpen schelden: shelle (Banholt) schelden [SGV (1914)] III-1-4
scheppen molsteren: mǫlstǝrǝ (Banholt) Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] II-3