24206 |
mannelijke gans |
gant:
gāntj (L327p Beegden)
|
[A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
buk (L327p Beegden)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34555 |
mannelijke kalkoen |
schroethaan:
šrūthān (L327p Beegden)
|
[A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.]
I-12
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmer (L327p Beegden)
|
marmer [SGV (1914)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
ei beeldj van marmer (L327p Beegden)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24350 |
marter |
fluwijn:
fluwien (L327p Beegden),
fouine (fr.):
fuïen (L327p Beegden)
|
marter [SGV (1914)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
maske:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
maske(r) (L327p Beegden),
mommegezicht:
mommegezicht (L327p Beegden)
|
masker [SGV (1914)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
pik:
pek (L327p Beegden)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matəkloͅpər (L327p Beegden)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
mazele (L327p Beegden),
mazeren:
mazere (L327p Beegden)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)] || mazelen [SGV (1914)]
III-1-2
|