24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
ogenblik:
augeblik (L327p Beegden)
|
ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
noot:
neut (L327p Beegden),
-
noot (L327p Beegden),
dôô douf es ein noot
noot (L327p Beegden),
muziek : enkv.
nôôt (L327p Beegden)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksels (L327p Beegden)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olie:
he het him in de ôlie - dronk...
ôlie (L327p Beegden)
|
olie [SGV (1914)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
wǭli[verf] (L327p Beegden)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
17916 |
omarmen |
omarmvollen:
ômĕrvele (L327p Beegden)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33745 |
omheinen |
tuin maken:
tuu̯n mākǝ (L327p Beegden)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
tuin:
toen (L327p Beegden),
tūn (L327p Beegden)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.] || hek [SGV (1914)]
I-8, III-2-1
|
17917 |
omhelzen |
omarvelen:
ômĕrvele (L327p Beegden)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
kramer:
krîêmer (L327p Beegden)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|