e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onnozel persoon uilskuiken: uulskuke (Beegden) uilskuiken [SGV (1914)] III-1-4
onnozele-kinderendag onnozele-kinderen: ónnêûzel kienjer (Beegden) Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)] III-3-2
onpaar averrechts: averrĕchts? (Beegden) onpaar [SGV (1914)] III-3-2
onrijp groen: greun fruit ête (Beegden) fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] III-2-3
onrijp, onvolgroeid onrijp: die appels zijn nog niet rijp = die appele zeen noag greun  ònriep (Beegden) onrijp [SGV (1914)] I-7
onstuimige lucht wilde lucht: ’n wilj locht (Beegden) onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)] III-4-4
onvast ter been (zijn) strompelen (ww.): sjtrompele (Beegden) lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] III-1-2
onweersbui donderbijs: donderbies (Beegden, ... ), donderschuil: dondersjoel (Beegden) donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx onweer: onwèr (Beegden) onweer [N 22 (1963)] III-4-4
oog oog: oug (Beegden) oog [SGV (1914)] III-1-1