21355 |
pruisen |
pruisend:
Prusentj (L327p Beegden),
pruises:
Pruses (L327p Beegden)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18908 |
prutser |
sukkelaar:
sukkelêr (L327p Beegden)
|
sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
18110 |
puistjes |
zweertjes:
sjwèrkes (L327p Beegden)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25014 |
punt, stip |
punt:
(Eemes ei puntj zètte).
puntj (L327p Beegden)
|
punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
33623 |
putzwengel |
putwip:
pøͅtwøp (L327p Beegden)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
19079 |
raad |
raad:
road (L327p Beegden)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
ei raodsel (L327p Beegden),
ei rö:dselke (L327p Beegden)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (L327p Beegden
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
vrêmdj (L327p Beegden),
vrêmtj (L327p Beegden)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
graat:
groǝt (L327p Beegden),
raat:
rǭt (L327p Beegden)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|