20696 |
schapenvet |
reut:
#NAME?
reut (L327p Beegden)
|
Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)]
III-2-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (L327p Beegden)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
17800 |
schede |
schede:
sjeij (L327p Beegden)
|
scheede [SGV (1914)]
III-2-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
sjeen (L327p Beegden)
|
scheen [SGV (1914)]
III-1-1
|
26514 |
scheiplank |
scheistuk:
scheistuk (L327p Beegden)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schanden:
sjantje (L327p Beegden),
schelden:
Opm. bijv. sj´lje wie eine bêdelêr.
sjelje (L327p Beegden)
|
schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
sjeemere (L327p Beegden)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
t sjemertj mich vör de auge (L327p Beegden)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemering:
sjemering (L327p Beegden)
|
schemering [SGV (1914)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sjinkel (L327p Beegden)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|