e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smidse smidse: šmets (Beegden) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
sneeuwbui sneeuwbui: sjniebuuj (Beegden) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwen sneeuwen: sjnieje (Beegden), sjnieë (Beegden) sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: sjnĕ (Beegden), sjnê (Beegden), Nb. met een u-achtige uitgang.  sjnie (Beegden) sneeuw [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
snijwonde snee: ein sjnee‧j (Beegden) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2
snikken snikken: sjnikke (Beegden) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepen slokken: sjlókke (Beegden) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoer krekkesjool: krękǝšōl (Beegden) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor snorrenbaard: sjnôrrebaard (Beegden) snorbaard [SGV (1914)] III-1-1
snotneus snotternaas: sjnooternaas (Beegden) snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4