e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitglijden uitlitsen: oetlitse (Beegden) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uitvragen: Opm. als men iemand wil uithoren kan hij zeggen: doe zost mich de peerik oet de naas hoale.  oetvroage (Beegden) uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitschelden schelden: Opm. bijv. sj´lje wie eine bêdelêr.  sjelje (Beegden) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitsliepen sliepuit doen: sjliep oe:t doon (Beegden) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitwendig kruiwerk kruiwerk: krȳjwɛrǝk (Beegden) Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.] II-3
uitwerpselen van het paard paardskeutelen: pęrskøtǝlǝ (Beegden) [A 9, 24b] I-9
uitwerpselen van koeien koestront: kuštrōnjtj (Beegden) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
unster ponder: met eine pŭnjer woage (Beegden), Opm. eemes punjere (= uittellen hoe rijk hij is).  pŭnjer (Beegden) unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)] III-3-1
vaars vaars: vē̜s (Beegden), vɛrs (Beegden), vɛs (Beegden) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelsplag: šotəlsplak (Beegden) vaatdoek [SGV (1914)] III-2-1