26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
broek:
brōk (L327p Beegden)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
26722 |
veenkuil |
turfkuil:
(mv.)
tørfkulǝ (L327p Beegden)
|
De veenkuil is de put of holte in het veen waar-uit turf wordt gegraven of gebaggerd. [II, 10; A 21, 19]
II-4
|
21182 |
veerpont |
veer:
vêr (L327p Beegden)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33358 |
veevoerkookketel |
sopketel:
sǫpkɛtǝl (L327p Beegden)
|
De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.]
I-6
|
19431 |
vegen, keren |
vegen:
vêge (L327p Beegden)
|
vegen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
lēēwerik (L327p Beegden),
lééwerik (L327p Beegden),
lêêuwerik (L327p Beegden),
liewerk:
leeuwerk (L327p Beegden),
leiwerk (L327p Beegden),
lêêuwerk (L327p Beegden)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || veldleeuwerik
III-4-1
|
26244 |
velling |
velg:
velg (L327p Beegden)
|
De houten velg van het aswiel waarin de kammen gemonteerd zijn. Zie ook afb. 49. De velg bestaat in het algemeen uit verschillende delen. De meervoudige woordtypen als velgstukken, slijtstukken en litsen duiden daar dan ook op. Ook kunnen er een voorvelg en een achtervelg zijn aangebracht. Rond de buitenomtrek van de velg wordt soms een bekleding of voering bevestigd. In l 265 was deze voering vervaardigd van ijzer. [N O, 11i; A 42A, 10]
II-3
|
20660 |
venkel |
venkel:
(vinnike).
vinkel (L327p Beegden),
venneke:
(vinnike).
vinnike (L327p Beegden)
|
venkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
30317 |
vensterbank |
latei:
lǝtɛj (L327p Beegden),
vensterbank:
venstǝrbaŋk (L327p Beegden)
|
Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.]
II-9
|
30336 |
vensterblinden |
luiken:
lūkǝ (L327p Beegden)
|
Houten panelen of borden die aan de binnenzijde van het huis aan één of aan beide zijden van het raamkozijn zijn aangebracht. Men onderscheidt slag- of vouwblinden die draaiend geopend kunnen worden en schuif- of rolblinden die in een in de muur uitgespaarde ruimte geschoven kunnen worden. [N 55, 65b; A 23, 18b; A 46, 11c; L 32, 75a; RND 10, 49 add.; monogr.]
II-9
|